Resistentie tegen ziekten en plagen is een belangrijk veredelingsdoel bij veel groentegewassen. Groentezaadbedrijven ontwikkelen daarom veel nieuwe resistente rassen.
Rassenonderzoek gebruikt informatie over resistentie bij de beschrijving van nieuwe rassen. Een officiële rasbeschrijving is wettelijk vereist voor toelating van een ras en is altijd gebaseerd op een toets door een onafhankelijke instantie. Meer uitleg over resistentie in relatie tot DUS-onderzoek en officiële rasbeschrijving vindt u in de veelgestelde vragen onderaan deze pagina.
Wij doen deze toetsen bij voorkeur zelf. Ieder jaar voeren wij honderden toetsen uit op nieuw aangemelde rassen van sla, spinazie, tomaat, tomaat onderstam, paprika, komkommer, augurk, meloen, sperzieboon, erwt, en verschillende soorten kool. Deze toetsen worden uitgevoerd volgens internationaal vastgestelde protocollen van CPVO en UPOV.
De toetsen, die wij uitvoeren voor DUS-onderzoek, kunnen wij ook voor derden uitvoeren. Door onze onafhankelijke positie en onze open en toegankelijke werkwijze versterken wij het wederzijds vertrouwen tussen bedrijven die elkaar in de markt tegenkomen en zorgen wij dat iedereen rassen kan aanmelden. Ook bedrijven die niet zelf kunnen toetsen op resistentie.
Hieronder vindt u het overzicht met resistentietoetsen die wij voor u kunnen uitvoeren tegen een vast tarief. Daarnaast kunnen wij op uw verzoek nieuwe resistentietoetsen ontwikkelen in alle mogelijke gewassen inclusief bloemisterijgewassen.
U kunt ook zelf resistentietoetsen uitvoeren met de referentie-isolaten die wij voor de officiële rasbeschrijving gebruiken. Levering van deze referentie-isolaten is gebonden aan speciale voorwaarden.
Bekijk hieronder de lijst van isolaten gevalideerd voor resistentieonderzoek per gewas:
Wij determineren ook nieuwe isolaten. Hiervoor hebben wij vaste tarieven voor valse meeldauw in sla en spinazie, en voor knolvoet in Brassica oleracea.
U vindt het tarief van een resistentietoets hier.
Ja, een monster van honderd zaden is vereist voor elke resistentietoets op een ras van een zaadvermeerderd gewas. Bij onze toetsen maken wij gebruik van minstens twintig planten per toets. Dit aantal is het voorgeschreven minimum voor de beoordeling van uniformiteit van zaadvermeerderde gewassen. Wij vragen meer zaden op, omdat in enkele gevallen herhalingstoetsen nodig zijn. Ook houden wij altijd rekening met tegenvallende kiempercentages.
Voor vegetatief vermeerderde rassen zijn vergelijkbare aantallen planten nodig.
Om resistentietoetsen aan te vragen, kunt u ons een e-mail sturen.
De meeste aanvragen voor resistentietoetsen of determinaties kunnen wij binnen 6 tot 12 maanden afhandelen. Als een toets dringend is, proberen wij de toetsplanning aan te passen.
In de regel wordt resistentie gemeld op de technische vragenlijst die bij de aanvraag hoort (Technical Questionnaire; TQ).
Wanneer de aanvraag sterk lijkt op een bestaand ras, maar verschillend is door het nieuwe kenmerk, moet een additioneel kenmerk worden aangevraagd bij het CPVO. Een vergelijkbare werkwijze geldt bij nationale toelating en kwekersrecht.
De eisen voor een kenmerk zijn beschreven in UPOV TGP/5/10. Voor resistentiekenmerken geldt dat zowel de ziekte als de resistentie goed gedocumenteerd moeten zijn en de toets uitvoerbaar moet zijn door een officiële instantie of eventueel onder toezicht van een officiële instantie.
Wij ontvangen graag de nodige achtergrondinformatie over het nieuwe resistentiekenmerk van de aanvrager. Die informatie kunnen wij vertrouwelijk behandelen. Wij bestuderen ook andere informatie over het onderwerp. Op grond hiervan maken wij een inschatting van de uitvoerbaarheid van de toets. De kosten en de risico’s van de toets moeten in verhouding staan tot het belang van de resistentie in het DUS-onderzoek. De toetsmethodiek moet geschikt zijn voor het vaststellen van uniformiteit.
Het CPVO beoordeelt vervolgens of het kenmerk voldoet aan de eisen in de UPOV TGP/5/10. Hoewel hierbij dezelfde criteria als bij onze eigen beoordeling worden gebruikt, is de uitkomst toch niet altijd te voorspellen. Omdat het CPVO meer rekening houdt met de vooruitzichten voor het gelijk trekken van onderzoek tussen lidstaten.
Na goedkeuring van een resistentie als additioneel kenmerk zullen wij de nodig geachte resistentietoets uitvoeren of laten uitvoeren en het resultaat opnemen in de rasbeschrijving.
Additionele kenmerken worden niet automatisch toegevoegd aan het geldende CPVO-protocol voor rasbeschrijving. Zo’n definitieve toevoeging aan het protocol hangt niet af van één aanvraag, maar is afhankelijk van de stand van de veredeling.
Als de toets door een officiële instantie niet uitvoerbaar is, kan toestemming worden gevraagd aan het CPVO voor een blinde toets bij de aanvrager of ergens anders, en visuele beoordeling van de toets door een officiële instantie.
Het antwoord is nee. Alleen de melding onder hoofdstuk 5 en soms ook in hoofdstuk 7.3.1 is verplicht. Verder bent u vrij om een resistentie niet te melden.
Als een resistentie niet verplicht is, kan het toch nuttig zijn om deze resistentie aan ons te melden. Hoe meer wij weten van een ras, hoe beter wij in staat zijn om het ras te beschermen tegen mogelijke inbreuk. Ook kunnen wij ons onderzoek efficiënter uitvoeren. Bovendien zijn wij beter in staat om de regelgeving tijdig aan te passen aan de stand van de veredeling.
Hier kunnen goede redenen voor zijn. Omdat bijvoorbeeld bij registratie alleen één geharmoniseerd toetsprotocol wordt gebruikt, terwijl de interpretatie van de resultaten voor verschillende klimaatzones kan verschillen. Toch blijven wij uiteraard altijd streven naar overeenstemming.
Alle verplicht in te vullen resistentiekenmerken worden door ons gecontroleerd met een officiële toets. Ook additionele kenmerken worden door ons gecontroleerd. Daarnaast controleren wij alle informatie die wij nodig hebben bij het uitkiezen van vergelijkers en voor onderscheid van de nieuwe aanvraag ten opzichte van de beste vergelijker. Andere informatie wordt niet of steekproefsgewijs gecontroleerd. Wij streven ernaar om de officiële resistentietoetsen uit te voeren voor de start van de eerste groeicyclus.
Als er volledige correlatie tussen een resistentietoets (biotoets) en een merkertoets op een resistentiegen blijkt te zijn, mogen wij soms een merkertoets te gebruiken. Naktuinbouw is hierbij gebonden aan het CPVO-protocol. Een biotoets en merkertoets worden in enkele gevallen beide beschreven in het CPVO-protocol. Het resultaat van onze merkertoets vergelijken wij met de gegevens van het TQ, die gebaseerd moeten zijn op een biotoets. Bij tegenspraak tussen merkertoets en biotoets voeren wij alsnog een biotoets uit. De biotoets geeft in zulke gevallen uiteraard de doorslag.
Mocht er tegenspraak blijken met de opgave op de TQ, dan informeert Naktuinbouw de aanvrager daar direct over. Dit is van invloed op de keuze van de vergelijkende rassen voor de tweede veldproef. Mocht er hierdoor ook een derde proef nodig zijn, dan heeft dit gevolgen voor de totale kosten van het onderzoek.
Het antwoord is ja. Wij raden dit aan in het geval van nieuwe resistenties, dus resistenties die niet eerder in het DUS-onderzoek gebruikt zijn. Door zo’n melding vooraf kunnen wij alle nodige voorbereidingen treffen, bijvoorbeeld de aanvraag van een additioneel kenmerk bij het CPVO. Dat is nodig om het resistentiekenmerk in de officiële rasbeschrijving op te kunnen nemen.
Het antwoord is ja. Hoe eerder, hoe beter. Dit kan per brief of per e-mail en wordt niet anders behandeld als een melding op de TQ. Tenminste, als de tijd het nog toelaat. Bij meldingen onder hoofdstuk 7.2 zullen wij nagaan of wij voldoende informatie over de toetsmethodiek beschikbaar hebben. Sommige resistenties zijn niet in de richtlijn opgenomen, maar wel bij ons bekend. Andere resistenties zijn nieuw voor ons.
Het antwoord is ja. Beter laat dan nooit. Wij kunnen uw informatie opnemen in onze rasdocumentatie. Dit leidt tot een betere bescherming van uw ras.